a-fortiori-argumentatie
In een a-fortiori-redenering ga je uit van een bepaalde stelling, bijvoorbeeld dat een bepaalde steen erg
zwaar is. Vraag je nu aan een hele sterke grote kerel om die steen op te tillen en hij krijgt dat niet voor
elkaar, dan heeft het weinig zin dezelfde opdracht te geven aan een klein iel mannetje. Want wat voor de
sterke kerel gold (steen te zwaar) geldt des te sterker (a fortiori) voor het kleine manneke. Die zal echt die
steen niet kunnen optillen. Kortom, een redenering die stelt dat, wanneer in een bepaalde situatie iets geldt,
het vanzelfsprekend is dat dit in een andere situatie met des te meer reden geldt. Leerlingen maken er wel
eens gebruik van, in een poging er wijzer van te worden. Er is door de docent een proefvertaling gegeven. De
slimste van de klas, die altijd hoger dan een 9 haalt, scoort nu een bedroevende 8,2 (het is allemaal relatief
in het leven). Dan zijn de zwakkere leerlingen, die met de 4,4 en zo, geneigd als argument aan te voeren voor
hun mening dat de proefvertaling “te moeilijk” was, dat de slimmerik geen heel hoog cijfer had.
In retorisch proza en bijvoorbeeld bij Seneca kom je een a fortiori redenering nogal eens tegen.
Voorbeeld in het Latijn
Nam tu quoque, qui consulis, diu an consuleres cogitasti: quanto magis hoc mihi faciendum est, cum longiore
mora opus sit ut solvas quaestionem quam ut proponas? (Epistulae ad Lucilium, 48,1)
(Want ook jij, die mij om raad vraagt, hebt lang nagedacht of je me wel om raad moest vragen. Des te meer
moet ik er goed over nadenken, omdat het geven van een oplossing meer tijd vergt dan het stellen van een
vraag.)